Marcel Broodthaers
Marcel Broodthaers (1924, Brussel – 1976, Keulen) is een van de meest intrigerende kunstenaars van de twintigste eeuw. Sinds zijn dood hebben velen geprobeerd de complexe, belezen en humoristische kunstenaar die Broodthaers was te begrijpen. Broodthaers gebruikte poëzie om conventies in vraag te stellen. Op die manier probeerde hij weerstand te bieden aan elk politiek systeem dat de creatie van symbolen als hoofddoel stelt. Als geen ander begreep hij dat ook de kunstwereld hieraan niet ontsnapt. Zijn werk toont dat wat op een gegeven moment als de ‘natuurlijke orde’ wordt beschouwd, altijd het resultaat is van politieke praktijken en dus van het uitsluiten van andere mogelijkheden. Broodthaers herinnert ons eraan dat de wereld altijd anders had kunnen zijn.
In 1942 start Broodthaers zijn studies chemie aan de Université Libre de Bruxelles, maar hij ziet snel af van dat plan om zich volledig te kunnen wijden aan poëzie. In 1943 wordt hij lid van de communistische partij (tot 1951) en vindt aansluiting bij een Brusselse literaire, artistieke en politieke gemeenschap. Na de Tweede Wereldoorlog werkt Broodthaers als boekhandelaar in Brussel. Hij leert Paul Nougé, Marcel Lecomte en René Magritte kennen, en hij ondertekent de pamfletten van de ‘revolutionaire surrealisten’. Enkele van zijn gedichten worden gepubliceerd in tijdschriften en hij maakt zijn debuut als journalist in het communistische tijdschrift Le Salut Public (Hebdomadaire de précision politique et littéraire) met bijdragen over politiek, literatuur en film.
Vanaf 1957 geeft Broodthaers rondleidingen in het Brusselse Paleis voor Schone Kunsten. Daar ontmoet hij Julien Coulommier, die Broodthaers leert fotograferen. In 1958 wordt de eerste film van Broodthaers vertoond op het festival van de experimentele film in Knokke; La Clef de l’Horloge. Un poème cinématographique en l’honneur de Kurt Schwitters. In 1963 stuurt Broodthaers vier werken in voor de Prijs van de Jonge Belgische Schilderkunst en ontvangt een onderscheiding voor zijn sculptuur Monument Public n°4. Tussen 1957 en 1964 publiceert Broodthaers vier dichtbundels; Mon Livre d’Ogre bij L’Enseigne de l’Arquebuse du silence in Oostende, Minuit (1960) uitgegeven bij Georges Houyoux (Editeur des Artistes) in Brussel, en twee bundels uitgegeven in eigen beheer La Bête Noire (1961) en Pense-Bête (1964).
In 1964 organiseert Broodthaers zijn eerste solotentoonstelling in de Brusselse Galerie Saint-Laurent en toont er onder andere Le Pense-Bête. De sculptuur bestaat uit een 50-tal van zijn pas verschenen dichtbundels Pense-Bête in gips vastgezet en verbeeldt Broodthaers’ overgang van dichter naar dichter-kunstenaar. Voor de tentoonstelling maakt hij een opvallend uitnodigingspamflet Moi aussi, je me suis demandé si je ne pouvais pas vendre quelque chose…, dat als een schokgolf door de kunstwereld gaat, omdat niemand zo openlijk over de mechanismen van kunst durft praten. Als een conservatieve Europeaan in hart en nieren, lijkt Broodthaers niet ideologisch, maar spiritueel beledigd door de brutale nieuwe cultuur van commercie en entertainment.
In 1966 had Broodthaers zijn eerste tentoonstelling in de baanbrekende Wide White Space Gallery in Antwerpen. De titel van de tentoonstelling verraadde wat er te zien was: Moules Œufs Frites Pots Charbon. Popart was de taal van jonge kunstenaars, en Broodthaers was zich daar bewust van. In 1967 echter herintroduceert Broodthaers woorden in zijn werk. De film Le Corbeau et le Renard toont alledaagse voorwerpen en foto’s op een achtergrond van tekst. Op uitnodiging van de Wide White Space besluit hij om de film te verkopen als een kunstobject of multiple, bestaande uit de eigenlijke film, twee schermen en prints voor aan de muur.
In mei 1968, neemt Broodthaers deel aan de bezetting van het Paleis voor Schone Kunsten, als bemiddelaar tussen de bezetters en de museumstaf. Kort daarop schrijft Broodthaers zijn eerste open brief, gericht aan “mes amis”, waarin hij afstand neemt van de collectieve bezetting. In de open brief van september 1968 kondigt Broodthaers de opening aan van zijn eigen Musée d’Art Moderne, Département des Aigles. Het museum gaat open in 1968 bij Broodthaers thuis (Boomkwekerijstraat, in Brussel), ontwikkelt zich over verschillende steden in verschillende secties, en sluit in 1972 (Documenta van Kassel, in Duitsland).
In 1974 is Catalogue-Catalogus in het Paleis voor Schone Kunsten de eerste van een reeks door Broodthaers ingerichte retrospectieve tentoonstellingen. In zijn grote synthesewerk Décor: A Conquest uit 1975 koppelt de kunstenaar een bourgeoisverleden aan de toenmalige consumptiemaatschappij en wordt de relatie tussen oorlog en comfort op de spits gedreven.
Broodthaers is vertegenwoordigd in de collectie van het M HKA met enkele specifieke werken die elk op hun manier een aspect van zijn denken en beeldend vermogen uitdrukken, maar ook vooral telkens een positionering zijn van de kunstenaar in de (kunst)wereld. Ma collection (1971) is een unieke collage van eigen verwezenlijkingen om zichzelf in de kijker te zetten op de kunstbeurs in Keulen, Lettre ouverte (1972) is een prent ontworpen als premie voor het Masereelcentrum en Die Welt (1973) is een reeks van negen typografische schilderijen die elk de wereld evoceren van een Duits historisch figuur (Kant, Nietzsche, Goethe, Marx, Beethoven, Hegel en Hölderlin).