Marthe Wéry
Marthe Wéry is zonder twijfel een van de belangrijkste Belgische kunstenaars uit de tweede helft van de twintigste eeuw. Na een retrospectieve in 2001 in Bozar, werkte zij, aan de zijde van fotograaf Dirk Braeckman en beeldend kunstenaar Jan Fabre, mee aan een integratieproject van meerdere van haar werken in het Koninklijk Paleis in Brussel. Daarnaast is haar werk uitvoerig te zien in de meeste collecties van musea in België (MRBA, S.M.A.K., M HKA, Mu.ZEE) en in het buitenland, onder meer in het Centre Pompidou en het Musée d’Art Moderne van Parijs. Het is evenwel BPS22, het Museum voor Kunst van de Provincie Henegouwen dat de meeste van haar werken in bezit heeft.
Marthe Wéry is in 1930 geboren in Brussel en studeerde schilderkunst aan la Grande Chaumière in Parijs. Het graveren leerde ze van Stanley William Hayter, in Atelier 17, maar de tekenkunst beoefende ze geheel als autodidact. Na enkele studies, voornamelijk in de tekenkunst (landschappen, naaktschetsen, oorlogstaferelen), maakt ze binnen de Belgische kunstwereld vooral indruk met haar geometrische etsen, geïnspireerd op het constructivisme (eerste solotentoonstelling in de Galerie Saint Laurent in Brussel). Deze werken vallen op door de juistheid van de compositie en de dynamiek van de oppervlaktetextuur waarvan zij alle mogelijkheden verkent. Daarna volgt een reeks geometrische doeken die het rechtstreekse resultaat zijn van haar studies van de graveerkunst en die de essentie ervan samenvatten: materialiteit van de drager en variaties in textuur en in lichtweerkaatsing, onder meer door het gebruik van spuitbussen die fijn gespikkelde vlakken voortbrengen.
Begin jaren zeventig richt ze zich op een meer minimalistische vormgeving, gekenmerkt door grijze composities van dikke lijnen die met de regel zijn getrokken; in eerste instantie op doek, vervolgens op papier van allerhande afmetingen en textuur. De onduidelijke formaten en contouren benadrukken de dynamiek tussen structuur en formaat; de knoestige texturen vangen het licht op. Ze zorgt er bovendien voor dat elk onderdeel zichtbaar wordt: de drager is zichtbaar, de inkt ook, het formaat van de drager komt duidelijk tevoorschijn. De internationale kunstwereld pikt in deze periode het werk van Wéry op, wat resulteert in haar deelname aan de tentoonstelling Fundamental Painting in het Stedelijk Museum van Amsterdam in 1974, gevolgd door Documenta 6, in het Duitse Kassel.
In 1982 stelt Marthe Wéry tentoon in het Belgisch Paviljoen ter gelegenheid van de Biënnale van Venetië. Met dit evenement keert ook de kleur terug in haar werk. De daarop volgende jaren staan in het teken van radicaal experimenteren met alle onderdelen van het doek: drager, vorm, lijst, kleur. In deze periode komen de reeksen Montréal, Sao Paulo en a/d Drecht tot stand. De doeken, van verschillende formaten, zijn als het ware kleurtoetsen die op een witte muur worden geschikt. De spanning tussen vorm en formaat wordt deze keer op schaal van de muur verplaatst. De architectuur van de tentoonstellingsruimte speelt een steeds meer uitgesproken rol in de uiteindelijke opstelling.
Het begin van de jaren tachtig luidt de terugkeer van de kleur in, terwijl het einde van het decennium en het begin van het volgende een tijd is van nieuwe experimenten die uitmonden in radicale reeksen: a/d Drecht zijn reeksen panelen of doeken omkaderd met schuin afgewerkte randen in mdf. Het formaat van het paneel wordt afgesloten door een kader, waarvan de kunstenares bepaalde randen openlaat. De diepblauwe kleur staat in contrast met de ruwheid van het paneel. De spanning tussen het blauwe volvlak en de ruwe drager wordt enkele jaren later nog verhevigd in een radicale reeks, die in 1991 voor het eerst te zien is in het Musée d’Art Moderne de la Ville de Paris, tijdens de tentoonstelling L’Art en Belgique. Un point de vue. Een paneel in neutraal grijs rust op een van de zeven ruwhouten panelen. Met deze historische reeks bereikt Marthe Wéry een uitzonderlijk punt in haar zoektocht rond de drager van de verf en zijn grenzen.
Begin jaren tachtig maakt Marthe Wéry een reeks schilderijen in minimalistisch grijs, doorkruist met vlakke, horizontale of verticale lijnen, die een overgang van verschillende niveaus vormen. In deze schilderijen met ‘reliëf’ doet de kunstenares afstand van de vlakheid om de ruimte structuur te geven volgens een precies ritme, waardoor de perceptie van de kleur wordt gewijzigd. Een ware plastische ritmiek lijkt de niveaus van het schilderij en bijgevolg ook de omringende architectuur te nuanceren. Met een van die werken, gemaakt van twee deels op elkaar gestapelde panelen van geschilderd hout, die tegen een muur worden geplaatst, bereikt de kunstenares een nieuwe grens in de ontleding van de componenten van een schilderij.
Midden jaren negentig ontwikkelt Marthe Wéry “nieuwe manieren” om te schilderen om de mogelijkheden van het doekoppervlak optimaal te benutten; een periode van radicaliteit gaat over in een meer kleurrijke, zij het nog altijd rigoureuze fase waarin bepaalde thema’s die op de achtergrond waren verdwenen, terug opduiken (architectuur, licht, enz.). Hiervan getuigt de reeks Calais, begonnen in 1995 en stopgezet met het overlijden van de kunstenares. Het betreft een grote installatie van mdf-panelen, in een lichtblauwe kleur die van donker blauwgrijs overgaat naar een heel fris lichtblauw. Het geheel is wat we vandaag een “variabel medium” noemen, i.e. een soort plastische partituur (in de muzikale betekenis van de term), die bij elke voorstelling opnieuw moet worden vertolkt. Net als bij een vertolking van een muziekstuk, wordt de voorstelling van het werk telkens weer op een andere manier onthaald.
Marthe Wéry overlijdt in 2005, kort na haar laatste tentoonstelling, Les Couleurs du Monochrome, georganiseerd door BPS22 in het Musée des Beaux-Arts van Doornik, in het kader van Rijsel 2004, Culturele hoofdstad van Europa.